Eucharistie

Overweging bij het kerkboek

De heilige eucharistie is in de katholieke Kerk het ware hart van de eredienst, de liturgie bij uitstek, oorsprong en hoogtepunt van het leven van het volk van God.
In de eucharistie, die wij op aarde vieren, worden wij verenigd met de hemelse eredienst, met Christus het ware paaslam, de eeuwige Hogepriester, die voor ons bidt en die zijn kerk de bediening van de verzoening heeft toevertrouwd.
Deze maaltijd des Heren geeft ons de voorsmaak van het bruilofsmaal van het Lam in het hemelse Jeruzalem. Telkens wanneer Gods volk onderweg, levend in het voorlopige, in gelovige trouw en toewijding samenkomt voor het breken van het brood, wordt de gemeenschap van de heiligen zichtbaar, namelijk van allen die Christus toebehoren en die deel hebben aan de heilige geheimen van zijn lichaam en bloed, zijn dood en verrijzenis.

De eucharistie stelt het éne offer van Christus tegenwoordig en vormt een blijvende en werkelijke gedachtenis van zijn dood en verrijzenis, waardoor de wereld met God is verzoend. Dit karakter van het sacrament omvat tevens de offergave van de kerk waardoor wij onszelf aan God aanbieden.

In de eucharistie, de gezegende gaven van brood en wijn, worden wij verbonden met de Heer en met elkaar als zusters en broeders van de Heer. Terwijl ons geloof wordt gevoed en versterkt door dit brood uit de hemel en de beker van het heil, de gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus, groeien de gelovigen op in geloof, hoop en liefde. Zo wordt hun bestaan uitdrukking van het Christusgeheim en van het nieuwe eeuwigheidsleven, dat hun in de doop, in de zalving van de Geest en in de eucharistie is geschonken.

Levende stenen
Het leven van de christen draagt in zich de belofte van deze geestelijke groei. In het gebed en in de persoonlijke overweging van Gods Woord, bovenal in de gemeenschappelijke viering van de eucharistie, worden wij opgebouwd tot een tempel van de Heilige Geest, tot levende stenen van een geestelijk bouwwerk, dat God opricht in de wereld.
Trouw aan deze gemeenschappelijke roeping is de kerk sindsdien bijeengekomen om zich ernstig toe te leggen op de leer der apostelen en op het bewaren van de gemeenschap, ijverig in het breken van het brood en in de gebeden (Handelingen 2, 42).
Dit getuigenis uit Jeruzalem en ook soortgelijke uitspraken uit de vroege kerk bepalen ons bij de kern van het kerkzijn en bij de taak van de christen in de samenleving. Zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk, zij hielden de rijkdommen, die zij door Gods genade hadden ontvangen niet voor zich, maar zij maakten Jezus Christus zichtbaar temidden van de mensen. Als levende getuigen van zijn liefde en zijn barmhartigheid, zetten zij het breken van het brood voort in dienstbetoon en beschikbaarheid. En nog altijd worden de gelovigen aan het einde van de viering heengezonden als mensen van vrede, dragers van hoop, brengers van goed nieuws.

Zonder de genade en de heiliging, die wij in het Woord van God en in de sacramenten, in het bijzonder in de eucharistie, ontvangen, zou ons spreken en ons handelen zonder kracht zijn. Nu echter wordt door ons leven en door onze dienst God verheerlijkt, daar wij zijn aangewezen om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht (1 Petrus 2,9).
Het volk van God mag dankbaar leven, de volle tijd van het aardse bestaan. Zo zegt de apostel Paulus: wordt vervuld met de Geest; spreekt tot elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen en zingt en jubelt in uw hart voor de Heer. Dankt God de Vader altijd voor alles, in de naam van onze Heer Jezus Christus ( Efeziërs 5,19-20).

Gegrondvest op dit apostolisch geloof viert de kerk in dankbaarheid en met grote blijdschap het heil haar geschonken; hoopvol wachtend op de komst van de geliefde Zoon, Jezus de Christus. In de eucharistie belijden wij, dat we uitzien naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, zoals wij ook verwachten eenmaal verzadigd te worden met Gods heerlijkheid. De eucharistie bewaart in ons dit verlangen naar een toekomst van gerechtigheid en vrede, naar de vervulling van Gods beloften.

Geloofsgoed
De Oud-Katholieke kerk grondt haar geloof op de heilige Schrift als kenbron van de Openbaring en put de rijkdom van haar leer en leven uit de Overlevering van de ongedeelde kerk.
Aan dit geloofsgoed toetst zij datgene, wat de Geest in onze dagen tot de kerken zegt. Zij leeft uit de overtuiging dat de Kerk, die in de Schrift onze moeder wordt genoemd, door Christus wordt bemind en dat Hij zich voor haar heeft overgeleverd om haar te heiligen. Door een onverbreekbaar verbond heeft Hij zich met haar verenigd en onophoudelijk voedt en koestert Hij haar (Efeziërs 5,29). Door aan allen die in Hem geloven en die Hij uit de volkeren heeft samengeroepen, zijn Geest mee te delen, heeft Hij hen op geheimvolle wijze tot zijn lichaam gemaakt.
In het brood van de eucharistie worden wij werkelijk deelachtig aan het lichaam van de Heer en hebben wij gemeenschap met Hem en met elkaar als ledematen van het éne lichaam.
Christus bemint de Kerk als zijn bruid en Hij vervult de Kerk, die zijn lichaam en volheid is, met zijn goddelijke gave.

De bekende verklaring van de bisschoppen van Nederland, Duitsland en Zwitserland, gegeven te Utrecht op 24 september 1889, wilde onverkort vasthouden aan dit geheimenis en aan het geloof van de katholieke Kerk. Daartoe aanvaardden zij de universele geloofsbelijdenissen en de algemeen aanvaarde leerstellige uitspraken van de oecumenische concilies, die door de ongedeelde Kerk in de eerste tien eeuwen zijn samengeroepen.
Evenwel verstonden zij deze trouw aan de belijdenis van de Kerk en als verkondigers van het geloof in hun dagen, niet als onbewogen en onveranderlijk, als zou er geen ruimte zijn voor vernieuwing en geloofsgroei.
De Kerk maakt immers een gang door de tijden en blijft daarbij niet onbeschadigd en onberoerd. Het grote schisma van oost en west, de breuk met de reformatie, de spanningen binnen de westers-Katholieke kerk in de tijd van de contra-reformatie en de latere ontwikkeling binnen de kerk van Rome, hebben bezinning en hervormingen noodzakelijk gemaakt.

Bovendien zal de kerk, wil zij God werkelijk aanbidden in geest en waarheid, steeds bereid zijn de beweging en de leiding van de Geest te aanvaarden. De dynamiek van het Koninkrijk Gods mag voelbaar en speurbaar worden in het belijdend handelen van de kerk en dat houdt in, dat er volop ruimte dient te zijn voor herbronning en vernieuwing. Nieuwe woorden voor de verkondiging, nieuwe riten, nieuwe liederen, nieuwe vormen van pastoraat en diaconaat; dit alles zal een plaats dienen te hebben binnen de zondagse eredienst. In de samenkomsten van de gemeente, in het actief deelnemen aan de liturgische vieringen door de gelovigen een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een tot eigendom uitverkoren volk (1 Petrus 2,9), wordt in de praktijk gebracht wat reeds vroeg in de Kerk werd onderkend: lex orandi, lex credendi. Wat de Kerk bidt, is uitdrukking van haar geloof! Vernieuwing van de liturgie, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het wezenlijke en waarbij de rijkdom blijft bewaard waarvan het sacrament het teken is, is ook daarom noodzakelijk. Het gaat God immers om heel de wereld en om alle geslachten, tot de grote Dag aanbreekt van de komst van onze Heer Jezus Christus.

De in die tijd stellig moedige verklaring van de bisschoppen heeft gevolgen gehad, niet alleen voor de liturgie. Hun vasthouden aan de grondslag van de katholieke Kerk, de nadruk die zij legden op herstel van de eenheid, op het belang van onderricht en prediking, op het vermijden van de krenking van waarheid en liefde; dit alles heeft tot in onze tijd het kerkelijk handelen van de Oud-Katholieke kerken van de Unie van Utrecht bepaald.

De inzichten binnen de Oud-Katholieke beweging van Duitsland en Zwitserland vonden gehoor bij de Cleresie, ook al waren velen huiverig voor te vérgaande hervormingen. Het gebruik van de moedertaal in de viering van de eucharistie en bij de bediening van de overige sacramenten, maar vooral de vrees voor grote veranderingen in de structuur van de misorde, riepen nogal wat weerstanden op. Toch was dit geen reden om in Nederland met grote inzet, maar ook met voorzichtigheid te werken aan de vertaling en bewerking van het Missale Romanum, dat eeuwenlang door de Cleresie onverkort was gebruikt. Het reeds in de zeventiende eeuw bestaande verlangen naar een beter verstaan van de liturgie, werd beantwoord door vertalingen van de gebeden, de uitgave van de heilige Schrift, de nadruk op goed onderricht aan de gelovigen en de publicatie van verscheidene gebedenboeken. Dit alles vormde een hechte basis om ná 1870 het grote werk aan te vatten; de totstandkoming van een Nederlands misboek.

Volkstaal
In 1910 verscheen de altaaruitgave van het Misboek ten dienste van de Oud-Katholieke kerk van Nederland, uitgegeven volgens bisschoppelijk besluit van 6 januari 1909.
Het missaal bevat een uitvoerige herderlijke boodschap, waarin vooral wordt ingegaan op de kwestie van de moedertaal. Kennelijk trok de vervanging van het latijn de grootste aandacht en dat is uiteraard begrijpelijk. Het verdwijnen van de moeilijke wisselende gezangen en de wijziging in de tekst van een aantal gebeden en in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, dit laatste door het loslaten van het Filioque als latere toevoeging, heeft de meeste gelovigen niet zo geraakt. Tot échte vernieuwing van de liturgie kwam het in deze uitgave dan ook niet, ook al bestonden er toen reeds duidelijke inzichten als gevolg van herbronning en theologische bezinning. De commissieleden, die het werk hadden verricht, deelden veelal de idealen van de Oud-Katholieke beweging, maar ze vonden bij de bisschoppen weinig gehoor. Deze oordeelden, waarschijnlijk terecht, dat de tijd nog niet rijp was voor ingrijpende wijzigingen van de vertrouwde Romeinse misorde.

De muzikale vormgeving van de Hollandse misviering werd mogelijk gemaakt door de uitgave van de Misgezangen behorende bij het Misboek van de Oud-Katholieke kerk van Nederland dat in 1911 verscheen en het Katholiek Gezangboek ten dienste van de Oud-Katholieke kerk van Nederland, uitgekomen in 1912. Deze uitgaven beleefden verschillende herdrukken, al dan niet aangevuld en veranderd.

Vernieuwing van de liturgie
De voorlopersrol van de Oud-Katholieke kerk, toch al gedurende tientallen jaren tot stilstand gekomen, verdween vrijwel geheel als gevolg van de besluiten van het Tweede Vaticaanse Concilie. Ook binnen de Unie van Utrecht werd de arbeid van de concilievaders met grote aandacht gevolgd en als zeer verwachtingsvol ervaren. Op 4 december 1963 werd de Constitutie over de heilige liturgie door paus Paulus VI afgekondigd. Dit conciliedocument gaf inzichten en verwoordde principes, die reeds lang gemeengoed waren binnen de Oud-Katholieke kerken, maar die niettemin in de praktijk nog niet eerder waren gerealiseerd. Het resultaat was wel, dat men zich in de volgende jaren bemoedigd en aangespoord voelde om het werk van de vernieuwing van de liturgie aan te vatten. Daar kwam bij, dat de veranderingen in de samenleving, met name de toenemende secularisatie en de grotere mondigheid van de gemeenteleden, niet meer toestonden, dat er nog langer werd geaarzeld.

Wat in 1960 bij de herdruk van het misboek nog niet mogelijk was, werd een begin van werkelijkheid, toen in 1968 de uitgave van de Tweede Misorde verscheen als katern van het misboek. Deze in korte tijd geliefde misorde werd in 1970 opgenomen in een proefbundel van liederen en gezangen, grotendeels ontleend aan het Liedboek van de kerken in wording. De bundel Gezang en Liturgie heeft goede diensten bewezen, niet alleen door in een grote behoefte te voorzien, maar ook doordat in de praktijk de weg werd gebaand naar een totale vernieuwing van het liturgisch erfgoed.

In de jaren die volgden werden oude en nieuwe schatten verzameld en aan de parochies aangeboden. Zo groeide geleidelijk een nieuw liturgisch gevoelen en een bekwame omgang met het vele, dat door de beide commissies voor de liturgie en de liturgische muziek werd bijeengebracht. Binnen twee decennia is de reeds genoemde achterstand ongedaan gemaakt, hetgeen de grote liefde en de belangstelling voor het liturgisch leven binnen de Oud-Katholieke kerk bevestigt.

In 1990 verscheen dan het Gezangboek voor de Oud-Katholieke kerk van Nederland, in 1993 gevolgd door het Kerkboek van de Oud-Katholieke kerk van Nederland en het bijbehorende Lectionarium dat de schriftlezingen voor de eucharistie bevat. Daarbij is gebruik gemaakt van een drietal, toen gangbare bijbelvertalingen; de NBG vertaling, de Willibrordvertaling en de Oud-Katholieke vertaling van het Nieuwe Testament uit 1953, terwijl het gehele psalter, afgedrukt in het Kerkboek, door een eigen bewerking is geschikt gemaakt voor de gregoriaanse zangwijzen.
De Commissie voor de liturgie heeft bij dit werk sterke ondersteuning gekregen van de Commissie voor de liturgische muziek, die gelijktijdig bezig was om het muzikaal erfgoed te bewaren en het kerklied te vernieuwen.

De kerkgemeenschap heeft een groots werk verricht door deze jarenlange inspanning, die niet uitsluitend is terug te voeren op de deskundige arbeid van de commissieleden. Velen hebben zich immers ingelaten met de procedures van inspraak en ande¬ren waren betrokken bij de toetsing van teksten en gezangen, die in de parochies en tijdens de zogenaamde Kerkboekdagen de gemeenteleden bereikten en in de praktijk werden beproefd.
De betrokkenheid van zoveel gelovigen, van synodeleden en kerkbesturen, geeft uitdrukking aan de wijze, waarop de Oud-Katholieke kerk de geloofsgemeenschap verstaat.
Naast het apostolisch ambt, dat behoort tot het wezen van de kerk, erkent zij ten volle het ambt van de gelovigen, het koninklijk priesterschap van het volk van God. De viering van de eucharistie is een handeling van de gehele kerk, waarbij iedere gelovige een eigen rol, taak en plaats heeft, overeenkomstig zijn en haar roeping. Heel de gelovige gemeenschap is door de Heer bijeengebracht om biddend en verbonden met het offer van Christus, bij God in te staan voor het heil van de wereld.

Ambt van de gelovigen
Het ambt van de gelovigen komt ook tot uitdrukking, wanneer de lezingen, met uitzondering van het evangelie, dat is voorbehouden aan de diaken of bij diens afwezigheid aan de priester, worden verricht door een lector of een opgeroepen gemeentelid.
Wat hier gezegd wordt over de aangerichte tafel van Gods woord, geldt niet minder voor de voorbeden, de gebeden van de gelovigen. Juist hier oefent het volk van God zijn ambt uit, door voorbede te doen voor alle mensen, nadat de priester heeft opgeroepen tot gebed. Deze priesterlijke roeping van de gemeente wordt door de apostel benadrukt en vermeld als een geloofspraktijk van de vroege kerk: ik vermaan u, dat er smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en voor allen die gezag bekleden, opdat wij een rustig en vredig leven mogen leiden in alle godsvrucht en eerbaarheid (1 Timoteüs 2, 1-2).

J. Niek van Ditmarsch